De wees luisterde naar het testament met wanhoop in haar ogen, terwijl het gelach van haar man en minnaar nog in haar oren galmde!

Boven de stad werd de lucht steeds zwarter, als een aan de randen verbrande lap stof. De wind sneed langs haar gezicht en Valentina beklom langzaam en zwaar de trappen van het notariskantoor.

Er viel niets meer te zeggen. Haar moeder was overleden, toen haar vader. En nu ook haar schoonmoeder.

De enige die haar in dat grote, koude huis had gehouden, waar het gelach van haar geliefde en Ostap nog steeds tegen de muren weerkaatste.

In de hal met houten lambrisering, die naar oud papier en dure parfum rook, grijnsde Ostap als een weldoorvoede hond.

Hij had dezelfde arrogante uitdrukking op zijn gezicht als toen hij haar in de keuken had verteld dat Sophia “zijn behoeften beter begreep”.

En Sofia, met haar hand op haar knie, lachte minachtend terwijl ze naar Valentina’s versleten schoenen keek.

De notaris las het testament. Alles – het huis, de rekeningen, de sieradencollectie – ging naar Ostap. Natuurlijk. Niet naar Valentina. Alleen… een brief.

Een dikke envelop, verzegeld met rode was. De notaris overhandigde hem haar zonder een woord te zeggen. Ostap lachte al.

“Misschien een afscheidsgedicht!” grapte hij.

Valentina antwoordde niet. Ze verwijderde langzaam de verzegeling. Haar handen trilden lichtjes. Er zat slechts één handgeschreven pagina in. Ze herkende Olga’s handschrift. Rond en duidelijk.

“Mijn lieve Valentina, als je dit leest, betekent dit dat ik je niet heb kunnen vertellen wat ik weet. De waarheid.

Je bent niet zomaar mijn schoondochter. Je bent mijn dochter. Ja, het kind dat ik op mijn negentiende ter wereld bracht en ter adoptie afstond om aan de schande van die tijd te ontsnappen.

Ik kon je niet houden, maar ik ben je nooit vergeten.

Het lot – of God – bracht ons voor de tweede keer samen, als schoonmoeder en schoondochter. Ik heb je nooit de waarheid verteld… uit angst dat je zou weglopen en me zou haten.

Maar ik hield stiekem van je, alsof je mijn eigen vlees en bloed was.

Ik heb alles op papier aan Ostap nagelaten. Maar wat hij niet weet, is dat ware rijkdom niet op de rekeningen staat.

In de kelder van het huis aan de Eichenstrasse 14, achter een valse muur, staat een oude kist. De code is je geboortedatum.

Daar heb ik het goud en de documenten van mijn familie van vóór de oorlog verstopt. Ik Vertrouw mijn zoon niet. Zelfs Sophia niet. Maar jij… ik wel. Jij draagt ​​mijn ziel in je.

Vergeef me voor al die verloren jaren.

Je moeder,

Olga.”

Valentina voelde haar knieën knikken. Ze greep de rand van de tafel vast. Haar ogen vulden zich met tranen, niet van pijn, maar van een late, onverwachte liefde. En van woede.

Ostap stond nieuwsgierig op:

“Wat staat erin? Wat heeft hij je nagelaten?”

Valentina vouwde de brief langzaam op. Ze veegde haar tranen weg.

“Een herinnering,” zei ze kalm. “Niets dat je zou kunnen interesseren.”

Ze verliet de kamer zonder om te kijken, haar hart klopte als een trommel. Er was geen wanhoop op haar gezicht. Er was iets nieuws. Een kracht. Een waarheid.

Ze wist wat ze moest doen. Oak Street wachtte.

En daar, in de stilte van een stoffige kelder, zou ze niet alleen haar afkomst vinden… maar ook haar identiteit.

Het einde was geen toeval.